Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld klassieke veredeling.
De Commissie is van mening dat: “de EU-wetgever met het aannemen van Richtlijn 98/44/EG de bedoeling had om de octrooieerbaarheid uit te sluiten van producten (planten/dieren en delen van planten/dieren) die worden verkregen door middel van wezenlijk biologische werkwijzen”.
De verklaring van de Europese Commissie is juridisch echter niet bindend: Interpretatie van de wet is geen taak van de Commissie, maar is voorbehouden aan rechtbanken of kamers van beroep van het Europees Octrooibureau (EOB). Bovendien heeft de Europese Commissie geen wetgevende of andere macht met betrekking tot het Europees Octrooi Verdrag (EOV), dat de toekenning van Europese octrooien regelt, ook voor diverse niet-EU-landen zoals Noorwegen, Zwitserland en Turkije.
De verklaring van de Commissie heeft, in het kader van het EOV, dan ook geen directe invloed op de octrooieerbaarheid van planten die door middel van wezenlijk biologische werkwijzen zijn verkregen.
Desondanks heeft het EOB op 12 december 2016 aangekondigd dat indien de Verdragsluitende Staten van het EOV instemmen met de interpretatie, deze geïmplementeerd zal worden door het EOB. In de tussentijd zijn alle octrooiprocedures waarbij de uitvinding uitsluitend betrekking heeft op planten verkregen door essentieel biologische werkwijzen, aangehouden.
NLO concludeert dat het op dit moment nog onduidelijk is of planten die verkregen zijn door wezenlijk biologische werkwijzen octrooieerbaar zullen blijven. Planten die niet verkregen zijn door een wezenlijk biologische werkwijze, maar bijvoorbeeld door genetische modificatie, vallen buiten beschouwing van deze interpretatie en blijven octrooieerbaar.